Uit ons museum. Een gave gietijzeren kanonskogel uit Hoeke
Nikolay Holthoff
Onze heemkundige kring bewaart in het MiK, ons ‘Museum in de Kerk’, gevestigd in de kerk van Moerkerke, een gietijzeren kanonskogel afkomstig van de kleiputten van de voormalige steenbakkerij 'De Fonseca’ in Hoeke.
De vondst in Hoeke was niet zo verrassend. Volgens Andre Haegeman werden in de kleiputten vaker kanonskogels in allerlei formaten opgegraven. De meeste ijzeren kogels verpulverden echter van zodra ze aan de lucht bloot gesteld werden. Toch zijn gietijzeren kanonskogels eerder zeldzaam omdat de projectielen na ieder gevecht verzameld en hergebruikt werden. Het gaat hier dus wellicht om een verloren exemplaar.
Wat de kogel nog uitzonderlijker maakt, is dat hij volledig intact is (foto boven). In 2009 vonden we in Sint-Joris-ten-Distel een gelijkaardige kanonskogel, maar die was gebarsten en moest in elkaar gepuzzeld en geplakt worden (foto midden).
Beide kogels zijn van het type ‘twaalfponder’ d.w.z. het gewicht bedraagt 12 pond of 6 kg. Op ons intact museumstuk is in het midden van de kogel de gietring duidelijk te zien (zie schema). Dat wijst er op dat de gietijzeren kanonskogel in een matrijs gegoten werd en de 2 helften aan elkaar gezet. Deze kogels werden gebruikt door de artillerie in de periode tussen +-1580 en 1650.
Dit kanon van de Admiraliteit van Amsterdam uit 1615 was geschikt voor achtienponders: “Dit scheepskanon kon massief ijzeren kogels van 18 pond afvuren. De kogel ging met kruit en een prop van voren in de loop. De lading werd van bovenaf, door het ‘zundgat’, tot ontsteking gebracht. Om de terugslag op te vangen was het 400 kilo zware kanon bevestigd op een rijdend onderstel, een zogenaamd rolpaard. Er waren acht man nodig om het geschut te bedienen.” info & foto © Rijksmuseum.nl
De hervorming van het geschut in de 17de eeuw
Prins Maurits van Nassau (°1567-1625) structureerde de artillerie van de noordelijke Nederlanden. Voorheen waren er diverse soorten kanonnen en kalibers, wat het vervaardigen van de lopen en de opslag van kanonskogels zeer duur maakte. Maurits van Nassau zorgde ervoor dat standaardmaten ingang vonden:
48-ponder (kartouw) = 24 kg
24-ponder (halve kartouw) = 12 kg
12-ponder (veldstuk) = 6 kg
6-ponder (valkonet) = 3 kg
Later in de Tachtigjarige oorlog (1568 -1648) werd deze standaardisering eveneens overgenomen door de Spaanse, Zuidelijke Nederlanden.
Het verschil tussen een zesen een twaalfponder is dat de kleinere kanonskogel verder en sneller vloog en zo meer schade veroorzaakte.
Twaalfponder kanonskogels werden eerder ingezet om gebouwen op korte afstand te vernietigen.1
De kanonskogels vlogen nog niet in een rechte baan, maar in een boog; waarna de ijzeren bal neerkwam als een knikker en dus botste met verschillende objecten. Oude literatuur aangaande de reikwijdte van het geschut schrijft letterlijk 'Bij de veidkanonnen raakt bij den 12 ponder de kogel op 825 schreden den grond, en gaat tot op 2.200 schreden, bij den 6 ponder raakt de kogel op 750 sch reden den grond en gaat tot op 1850 schreden, en bij de 3 ponders is de eerste opslag des kogels op 675 schreden, terwijl dezelve tot op 1750 schreden gebragt wordt'.
De Bergsche Battery laadt een kanon langs de voorzijde. Tijdens de vestingsfeesten van 2017 zal deze groep uit Geertruidenberg (NL) zo natuurgetrouw mogelijk naspelen hoe de stadsmilitie in 1593 de belegering van de stad weerstand bood.
Zwaardere kogels vergden zwaardere kanonnen. Dat varieerde van zo'n 1.000 kg voor een zesponder, +/-1500 kg voor een twaalfponder en tot 3.500 kg voor een achtenveertigponder.2 De maximale schootsafstanden waren zo'n 2 tot 3,5 kilometer, afhankelijk van de grootte van het kaliber.
Hoe groter de kogels hoe meer buskruit nodig was: voor een twaalfponder ca. 7 pond en voor een zesponder 5,5 pond. Buskruit was in China uitgevonden en eind 13de eeuw door ontdekkingsreizigers naar Italie meegenomen. Het kanon is daarca.1325 uitgevonden.
Het laden van de eerste kanonnen of bombardes (vandaar bombardement) was niet zonder gevaar voor zijn bedieners. Echt succesvol werden ze pas eind 15de eeuw. Karel VIII van Frankrijk bracht in 1494 het Koninkrijk Napels onderzijn gezag omdat zijn kanonnen de hoge muren van de Italiaanse steden probleemloos neerhaalden. Dat had grote gevolgen voor de Europese politiek: oude kaste- len waren geen veilige schuilplaats meer voor ridders en steden moesten hun hoge stenen stadsmuren vervangen door brede aarde wallen.
Tot eind 18de eeuw evolueerden kanonnen weinig: ze werden wel krachtiger en vuurden verder, maar bleven erg traag. Begin 17de eeuw kon een kanon slechts 40 schoten per dag afvuren!3 Dat kwam omdat vooraan geladen werd, in dezelfde opening als waaruit het vorige projectiel vertrokken was. Het kruit, een prop en het projectiel konden pas aangebracht worden als het kanon voldoende was afgekoeld. De vuursnelheid verhoogde in de 19de eeuw dank zij de achterlader. Met een enkele handeling kon een granaat en een huls met ontsteker en het kruit via de achterzijde worden geladen door slechts enkele artilleristen.
Bronnen:
- Geillustreerde Winkler Prins Encyclopedea Derde druk deel 8 blz 84 Amsterdam Uitgevers - Maatschappy "Elsevier" 1908 onder hoofdredactie van Henri Zondervan.
- (3) Larousse du XXe Siecle blz 1001. Publie sous la direction de Paul Auge, Paris Librairie Larousse 13 -21.