☰ Extra

Documenten uit het Heerlijkheidsarchief van Moerkerke

Wim Groeneweg

 

In mei 2014 bezocht ik in Brugge de boekwinkel van Marc Van de Wiele. Dit antiquariaat had 26 laat 17de- en begin 18de-eeuwse docu­menten te koop van de heerlijkheid van Moer­kerke. Zo’n aanbod zie je zelden. Al jaren ben ik gei'nteresseerd in de geschiedenis van Moerkerke en daarom kocht ik deze oude stukken. Na bestudering wil ik ze aan het Rijksarchief in Brugge schenken, zodat deze oude papieren voor de toekomst bewaard kunnen blijven.

In het antiquariaat jeukten mijn vingers, nieuwsgierig als ik was om de paperassen voor het eerst in te zien. Op een klein oud papiertje stond in het kort wat ik kon verwachten: “Diversche bescheeden van dheerelicheydt van Moerkercke meest regarderende den coop van diere gedaen bij jo(nkhee)r Pieter de la Villette".

Wie was Pierre de la Villette? Allereerst gaan we even terug naar de tijd voordat Pierre de heerlijkheid Moerkerke kocht. In 1680 kreeg Philippe de Jausse de Mastaing, graaf van Cruyshautem de heerlijkheid van Moerkerke in zijn bezit. Hij was getrouwd met Anna Therese d’Archies de Ville. Vervolgens ging in 1683 de­ze heerlijkheid naar hun zoon Claudius. Daarna kocht Pierre de la Villette de heerlijkheid van Anna Therese d’Archies de Ville als hebbende de garde noble (beheer en vruchtgebruik van goederen) van haar minderjarige kinderen bij Philippe de Jausse de Mastaing. An­na was inmiddels hertrouwd met jonkheer Pierre de Wallincourt. Tot nu toe was het onduidelijk wanneer Pierre de la Villette de heer­lijkheid van Moerkerke kocht. Eerdere publicaties geven als datum 4 maart 1700 of mei 1700.1

In haar publicatie over de Brugse familie de la Villette bespreekt Caroline Terryn in het kort enige aspecten van het leven en de bezittingen van Pierre de la Villette. In de jaren vijftig van de 17de eeuw vestigden de grootouders van Pierre zich vanuit Duinkerke in Brugge.

Zijn opa Jean de la Villette was rijk geworden door overzeese handel met Spaanse kolonies.

De vader van Pierre, Robert genaamd, zette een stap hoger op de sociale ladder. Robert werd geadeld in 1673, met als gevolg dat ook Pierre van adel was.

Na de dood van Robert in 1686 nam zijn zoon Pierre het schepenambt van het Brugse Vrije van zijn vader over, tot aan zijn dood in 1716. Heerlijkheden waren gewild bij de adel. Niet alleen vanwege de inkomsten, maar ook omwille van het prestige dat uitging van het uitoefenen van de heerlijke macht. Een kasteel, zoals in Moerkerke dat van oudsher de spil was van een feodaal leen, was als buitenverblijf natuurlijk bij uitstek een woning om mee voor de dag te komen. De aankoop van deze heerlijkheid was een opsteker voor zijn aanzien! Echter, het middeleeuwse kasteel van Moerkerke was volgens De Hooghe vervallen. Pierre had in 1695 zijn vrouw Marie de Draeck in haar eerste kraambed verloren en zou niet hertrouwen. Hij stierf kinderloos. Het geboortejaar van Pierre is onbekend, maar volgens Terryn was hij in 1700 minstens 45 jaar oud. Bij aankoop door Pierre de la Villette stond al vast dat de heerlijkheid van Moerker­ke na zijn dood zou gaan naar de oudste zoon van zijn zus Jeanne-Adrienne, die met een d’Hanins was getrouwd. Na de erfenis liet deze familie zich d’Hanins de Moerkerke noemen.

Terug naar mijn aankoop bij het antiquariaat. Het oudste document dateert van 5 septem­ber 1673 en het jongste van 21 oktober 1707. Het lijkt er dus op dat deze verzameling van akten bijeen is gebracht door Pierre de la Vil­lette. Zijn verzameling met bescheiden over de heerlijkheid van Moerkerke moet ooit groter zijn geweest. Dit blijkt uit de aanwezigheid van een document van 6 oktober 1699, waarin een opsomming wordt gegeven van de ou­de documenten die mijnheer Pierre Louis Jo­seph du Sellier heer van Wallincourt, die gehuwd is met de gravinne van Cruyshautem, heeft overhandigd aan jonkheer Pierre de la Villette. Veel van deze akten zijn jammergenoeg geen onderdeel van de aangekochte verzameling. Zo ontbreken onder andere de denombrementen van Moerkerke van het jaar 1431 en oktober 1683 en papieren aangaande de confrerie van Sinte Sebastiaen. Maar ook is een lettren van appointemente ende uytcoope tusschen mijnheere van Praet en mevrauw van Dranoultre niet aanwezig (vermoedelijk 16de -eeuws).

2025 05 08 092517

In het oudste document dat aanwezig is verklaart mijnheer Philippe Francois de Jausse ghesyt Mastaing, grave van Cruyshautem, ba­ron Daijshoven, heere van Moerkercke, Hellem, Vanden Broucke etc dat hij op 5 Septem­ber 1673 Carel van Wijnghen heeft benoemd als koster en schoolmeester van de kerk en de parochie van Moerkercke en Moerkercke ambacht. Carel moet de joncheyt in de rooms- katholieke religie instrueren.

In een andere akte van 16 april 1700 continueert de nieuwe heer van Moerkerke Pierre de la Villette de functie van klokkenluider van de kerk van Moerkerke van Jan de Deckere, inwoner van Moerkerke, die het reeds 16 jaar had gedaan. Opmerkelijk is dat er een aparte functie was voor het klokkenluiden. Vaak is dat namelijk een onderdeel van de werkzaamheden van een koster. Het reglement van het klokkenluiden dat Jan de Deckere op 12 de­cember 1685 kreeg van Anna Therese d’Archies de Ville is beschreven door Tanghe in Rond de Poldertorens in 1975, nr 2, pp.55-58. In Reglement voor de Klokkenluider van Moerkerke in 1685 staat dat Jan de Deckere gehuwd was met Elisabeth van Winghen. Was er een familierelatie tussen de vrouw van Jan de Deckere (klokkenluider) en Carel van Wijnghen (koster en schoolmeester)?

2025 05 08 092544Pierre de la Villette heeft onderaan de akte van 16 april 1700 een rood zegel gedrukt.

Het wapen van zijn zegel betreft een keper met drie bloemen waaraan stengels lijken te zitten. Terryn merkte in haar publicatie over de familie de la Villette al op dat deze familie het niet zo nauw nam met de heraldische codes. Stengels waren volgens de wapenkunst niet toegestaan.

Interessant is ook een document met het kerkgebod van de jacht. Helaas is het ongedateerd, maar vermoedelijk is het eind 17de-eeuws. In het stuk staat dat de heer van de parochie van Moerkerke waarschuwt dat men geen jachthonden ongeblokt mag laten lopen, noch met deze honden op het land mag zijn gedurende de tijd van de jacht, anders krijgt men een boete.

Het merendeel van de aangekochte documenten heeft betrekking op de verkoop van de heerlijkheid van Moerkerke. Een samenvatting van wat daarin staat voIgt hierna.

Op 29 mei 1699 wordt een akte gepasseerd voor notaris G. de le Court in Doornik. Hierin krijgt Jan Baptyste Woutters, inwoner van Brugge, volmacht om namens Anna Therese d’Archies de Ville de Stripi gravinne van Sweveghem douariere (weduwe) van Cruyshautem, daartoe geautoriseerd door haar man de heer van Wallincourt grave van Sweveghem en als moeder en legitieme voogd over haar oudste kind bij de heere van Cruyshautem, drie verschillende lenen met betrekking tot de heerlijkheid van Moerkerke te verkopen aan Pierre de la Villette voor een bedrag van 15.000 gulden.

Het minderjarige oudste kind van Anna Therese en Philippe Francois de Jausse ghesyt Mastaing, grave van Cruyshautem, die in feite dus als heer van Moerkerke de drie lenen aan Pierre de la Villette verkoopt, heet volgens een aangekochte akte Claude Florent Albert de Jausse de Mastaing, grave van Cruyshautem.

Op 6 juni 1699 verschijnt in Brugge, Jan Baptyste Woutters voor notaris Adriaen Rielandt om de drie lenen gehouden van het prinselijk leenhof van de Burg van Brugge te verkopen aan Pierre de la Villette die eveneens aanwezig is. Hieruit blijkt dat de verkoop van de heerlijkheid van Moerkerke aan Pierre dus plaatsvond op 6 juni 1699 en niet op 4 maart 1700 of mei 1700, zoals werd vermeld in eerdere publicaties. Pierre de la Villette zou de koopsom van 15.000 gulden op 15 September 1699 moeten betalen. De reele betaling vond echter op 4 maart 1700 plaats, met nog eens ruim 352 gulden aan interest.

2025 05 08 092556Rechts: het familiewapen van de la Villette afgebeeld in het wapenboek, waarin de Spaanse overheid een kopie bewaarde van de adelsbrie-ven die ze uitschreef. Het wa-pen heeft 3 roosjes: klassieke heraldische roosjes met vijf bloemblaadjes en groene kelkblaadjes, zonder stengel.
2025 05 08 092615Links: het familiewapen van de la Villette met 3 roosjes op een stengel, afgebeeld bij de beschrijving door De Hooghe van het graf van Robert de la Villette - Jeanne Baessens in de Sint-Jacobskerk in Brugge.

Het eerste leen was de heerlijkheid van Moerkerke met al zijn preeminentien, appendentien en dependentien bestaande uit een kasteel, nederhof, wallen, singels, boomgaard, dreef, voorts een schoon behuisde hofstede en nog een herberg genaamd het Hoogh Huys staande op de platse van Moerkercke (plein nog steeds bestaand tussen kerk en kasteel), al tezamen groot 107 gemeten 2 lijnen en 34 roeden land (circa 48ha), gelegen binnen de ambacht en parochie van Moerkerke.

Er wordt in de verkoopakte gesproken over het huis het Motken, dat onderdeel was van de heerlijkheid van Moerkerke. Het huis stond tegenover het kasteel en werd gebruikt door Jan den Decker, de klokkenluider van de kerk van Moerkerke. Zou de naam het Motken iets te maken hebben gehad met de motte, de kunstmatig aangelegde heuvel, waarop het kasteel van Moerkerke staat?

De heerlijkheid had 29 achterlenen. Alle huizen, schuren, stallingen en bomen op het leengoed staande, waren bij de koop inbegrepen. De heer van Moerkerke had het oppertoezicht van de goederen van de kerk van Moerkerke. Hij zat de vergadering voor, die de jaarrekening goedkeurde van de kerk en van de armenzorg. Hij koos ook dag en uur wanneer die vergadering plaatsvond. Tevens mocht hij een ontvanger van de goederen van de kerk en armen (soort rentmeester) aanstellen, maar ook kerk- en armenmeesters, een klokkenluider, een koster en een schoolmeester. Een kerkmeester was verantwoordelijk voor het dagelijkse financiele beheer van de kerk en de dagelijkse zorg van het kerkgebouw. Een armenmeester had de zorg voor de armenkas en het bijhouden van een armenregister. De heer van Moerkerke mocht twee kinderen in de armenschool binnen Brugge onderbrengen. Het recht op toezicht op de kerkelijke goederen (patronaatsrecht) doet vermoeden dat de plaatselijke heren de stichters van de kerk waren. Vreemd is echter dat de heer van Moerkerke niet de pastoor mocht kiezen. De stichter van de kerk en zijn opvolgers hadden vaak dit personaatsrecht. Terryn merkt op dat de Noord-Franse Sint-Kwintensabdij van de 12de tot de 18de eeuw het recht had om de pastoor van Moerkerke te kiezen en aan de bisschop te presenteren.3 De graaf van Vlaanderen had in de 11de eeuw het tiendrecht (10% van de opbrengst van landbouw en veeteelt) van de parochie Oostkerke aan de abdij gegeven. Voordat de kerk van Moerkerke een zelfstandige parochie werd (tussen 1110 en 1234), stond er een kapel die afhankelijk was van de parochie van Oostkerke. De vraag blijft wie heeft de kapel te Moerkerke gesticht tussen 1089 en 1110? Wa­ren dit de Sint-Kwintensabdij, de heren van Oostkerke of de heren van Moerkerke of een combinatie?

De heer van Moerkerke was ook voorzitter van de vergadering, waarbij met aanwezigheid van de ingelanden, de rekening van de watering Zuid- en Noord-over-de-Lieve werd doorgenomen. Hij mocht de locatie en dag en uur van deze bijeenkomst bepalen.

Het tweede leen was de ammanie van Moerkerke (rechtsgebied van de amman) met zijn toebehoren. Een amman daagde de personen die voor de rechtbank moesten verschijnen, maakte de beslissingen en mededelingen van het lokaal en centraal bestuur bekend, zag toe op de uitvoering ervan en kon overgaan tot arrestatie en inbeslagneming van goederen. Hij stond in voor de lage jurisdictie. De hoge jurisdictie (halszaken waar de doodstraf op stond) werd behandeld door de schepenen van het Brugse Vrije. De amman vormde bij uitstek de verbinding binnen zijn ambacht tussen de heer en de plaatselijke bevolking. Ten tijde dat Pierre de la Villette de ammanie van Moerkerke kocht, werd de ammanie in pacht gebruikt door Jan Mostaert. Ook behoorde tot het tweede leen het waerschouteetdomme. Dat was het toezicht op de waterlopen, visserij en zwanerij.

Het derde leen bestond uit het recht op de visse­rij, vogelarij (het vangen van vogels) en zwanerij (houden van zwanen). De koopprijs van 15.000 gulden zou 15 september 1699 betaald moeten worden. Tot die tijd bleven de inkomsten van onder andere pacht van de hofsteden, landen, am­manie, visserij en jacht bij de verkopende partij. Als een leen van bezitter veranderde, moest de nieuwe leenhouder krachtens de geldende feodale verplichtingen zijn leen opnieuw verheffen (dit werd "relief” genoemd), een verhefgeld aan de leenheer betalen en tegelijk ook een beschrijving (=denombrement) ervan opstellen en dit bij zijn leenheer indienen. Naast het verhefgeld was de nieuwe leenhouder ook een soort overdrachtsbelasting (10% van de verkoopprijs) aan de leenheer verschuldigd. Ook moest de nieuwe leen­houder kamerlinggeld betalen. Dit kwam toe aan de baljuw en de mannen die zetelden in het leenhof. Uit de gekochte stukken blijkt dat Pierre de la Villette in 1701 het relief- en kamerlinggeld zijnde 300 groten aan de ontvanger van het prinselijk leenhof van de Burg van Brugge had betaald. Helaas ontbreekt het denombrement in de aangekochte stukken.

1. De Hooghe (ca. 1700). Versaemelinghe van alle sepulturen binnen de stad Brugge, deel III, p. 153-154 (zie www.historischebronnenbrugge.be); R. Passchier (ca. 1925). Opzoekingen aangaande Moerkerke, p. 530-532. Handschrift in bezit van Heemkundige Kring 't Zwin Rechteroever; C. Terryn (2011). Van koopman tot edelman. Geschiedenis van de familie De la Villette (Brugge 1650-1800). In: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge, jaargang 148, p. 139­180.

2. C.Terryn (2010). Negenhonderd jaar Moerkerke: 1110­2010. In: Rond de Poldertorens, nr. 4, p. 123-128.

Documenten uit het Heerlijkheidsarchief van Moerkerke

Wim Groeneweg

't Zwin Rechteroever
2015
02
040-043
BV
2025-05-08 09:31:43