WOI in Damme: hoe René Burggraeve uit Moerkerke als poolstokspringer over de ‘Doodendraad’ wou ontsnappen en andere volkse verhalen van zijn hand (deel 1)
Denis Raman
Ik begin met mezelf voor te stellen. Ik heet Rene Burggraeve geboren op 20 mei 1898 te Moerkerke waar ik tot jongeling opgroeide.
Mijn vader Eduard was jarenlang voerman op Brugge. Mijn moeder Leonie Van Damme was een allerbraafst mens die door alleman graag gezien werd. Zij kregen 7 kinderen.
Mijn oudste broer, Gaston, werd als weerbaar man door de Duitse bezetter opgeeist en is ver van huis en familie ten gevolge van ontberingen, gestorven op 13 oktober 1918, een maand voor de wapens zwegen...
Mijn jongere broer Leon was ontvanger op de tram te Brugge. Marie, trouwde met Frans Van Loo, stelplaatsoverste te Oordegem. Julia huwde met Lucien Vlaeminck, vroeger wattman op de tram te Brugge.
Maurice is niet oud geworden. Mijn jongste broer Georges, die zijn linkerhand door een granaatontploffing verloren had, werkte als notarisklerk te Brugge. Zelf werkte ik gedurende vele jaren te Den Haan-aan-Zee als 'postoverste der Douanen'.
Met deze precieze gegevens kan U er zich van overtuigen dat ik wel degelijk besta en dus geenszins iets te maken heb met gefantaseerde personages uit lugubere detectiveverhalen noch uit verzonnen spionagevertellingen.
De woning van de familie Burggraeve bevond zich links in de Kasteelstraat. In 2014 werd de woning verbouwd. Voor de woning liep de spoorlijn Aardenburg-Middelburg-Brugge. Op het einde van de Kasteelstraat is de voormali-ge tramroute nog in gebruik als fietspad en leidt het naar de beide kanalen. (Foto’s: Denis Raman)
Wanneer ik u verklap dat ik eigenlijk slechts tot mijn twaalfde regelmatig school liep en dadelijk daarna vier zomerseizoenen te Knokke -aan- Zee als loopjongetje dienst deed, dan weet u meteen dat ik bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, niet eens volledige lagere school doorliep en reeds om den brode, mee werken moest Na de oorlog huwde ik Yvonne Santy. In 1924 werd onze oudste geboren in Beveren-IJzer. Raphael kreeg nog een zusje: Diane.
Wat volgt speelt zich af in 1918. Zoals voor honderdduizenden andere Belgen waren de oorlogsjaren 1914,1915,1916 en 1917 voor mijn ouders, mijn broers en zusters zware tijden. Al die tijd was Moerkerke door de Duitsers bezet: het voedsel was gerantsoeneerd en slecht. Alle weerbare mannen waren opgeeist en moesten voor de vijand werken: ook ik ! Men kon, zonder onderduiken er zich niet aan onttrekken.
Maar begin 1918 gebeurde er iets dat mijn gemoed in opstand bracht, dat me de Duitse bezetters nog geweldiger dan voorheen deed haten, dat me op een bloedvloeiende wraak deed zinnen...
Mijn vader had als voerman van de Duitsers die sedert 1914 onze streek bezetten, een schriftelijke toelating bekomen om regelmatig met paard en wagen van Moerkerke naar Brugge -heen en terug- te rijden.
Deze 'schein' was verleend op verzoek van het 'Plaatselijk Spaans-Amerikaanse Bevoorradingskomiteit' en mocht alleen dienen om te Brugge de nodige distributie-levensmiddelen voor Moerkerke af te halen.
Vader mocht zich op zijn tochten Moerkerke- Brugge en terug steeds door een persoon laten vergezellen, om een handje toe te steken. Vader nam, voor eigen profijt, gewoonlijk mij mede.
Wij beperkten ons echter geenszins tot het halen van de officiele levensmiddelen uit Brugge. Immers bij ons, in de streek van Moerkerke, was het mogelijk van tijd tot tijd, 'in het zwart' een paar zakken graan, aardappelen, stukken vlees bij een boer of smokkelaar te kopen. Die voedingswaren konden in Brugge voor 'dik' geld in 't geheim verkocht worden aan particulieren of kleinhandelaars.
Vader riskeerde nu en dan 't vervoer van die woekerwaren. Daarmede verdiende hij een extra 'vette stuiver' die voor ons groot huishouden goed van pas kwam; tevens deed hij daarmee een enorm groot genoegen aan anderen. Natuurlijk, dat was door de Bezettende Overheid ten strengste verboden, ferm strafbaar en dus voor vader erg gewaagd.
Het ‘boerderijtje Burggraeve’ op de kaart van de tramroute uit 1904 (archief Stad Damme)
In den beginne nam vader slechts kleine hoeveelheden smokkelwaar mee, goed verborgen, achteraan in de wagen. Allengs vermeerderden de hoeveelheden. Een lange tijd ging alles goed... Weliswaar was er af en toe onverwachts controle: opeens versperde Duitse Militaire Politie (M.P.: Markjes-Pakkers genoemd, daar alsdan bij overtreding een boete in Marken moest betaald worden) ons de baan. De wagen werd wel eens doorsnuffeld, maar dat gebeurde heel zelden en dan meestal oppervlakkig; misschien alleen voor de formaliteit!
Vader en ik begonnen stilaan plezier in voedsel-smokkel te krijgen. Het langdurig succes maakte vader overmoedig. Hij schrok weldra er niet voor terug om tegelijk een paar honderd kilo rogge of tarwe, of zelfs een half varken heimelijk naar Brugge te vervoeren. Doch op zekere morgen liep 't riskante vervoer slecht af!
We hadden vier zakken rogge van elk vijftig kilo achteraan op onze wagen liggen, verscholen onder enige lege zakken en een stapel inpakkisten.
Wordt vervolgd