☰ Extra

Waarom de molen op de Kaart van de Zwinstreek uit 1501 niet de Hoornmolen maar wel de Noordmolen is

Caroline Terryn

In de reeks over Damme op de Kaart van de Zwin­streek bespraken we in het decembernummer van 2015 de molen die in het midden staat tussen Moerkerke (links), Aardenburg (rechts) en Lapscheure (vlak boven de molen). Het was toen niet duidelijk of het de Hoornmolen dan wel de Noordmolen betrof, maar ondertussen weten we meer: het was de Noordmolen. Om de eenvoudige reden dat de Hoornmolen in 1501 nog niet bestond.

Volgens de literatuur over de molens, die te raadplegen is op molenechos.be, was er al in 1499 een Hoornmolen, maar dat strookt niet met 2 andere gegevens: de Hoornmolen stond niet op Pourbus‘ Kaart van het Brugse Vrije uit 1571 en in 1646 vroeg Jan van Vaerewijck een octrooi aan voor een korenwindmolen te Moerkerke « op den hornen, noort an Damschen herweg ».* In 1686 vermeldde de rekeningen van de watergravie deze Hoornmo­len als een molen in Moerkerke « au quartier nomme den Hoorn », in het bezit van de weduwe en de erfgenamen van Laureyns de Meijere en tevoren van Jan van Vaerewijck..2 In 1697 of 1698
kocht Pieter Cattoor de Hoornmolen want volgens de rekeningen van 1700 betaalde hij voor 3 voorgaande jaren het windrecht aan de watergravie.3

De latere Hoornmolengeschiedenis was al gekend: Pieter Cattoors weduwe Kathelijne van Poucke hertrouwde in 1715 met de pachter van de Hoornmo­len, Pieter Cherlet, maar die ging in faling en verkocht de molen aan Jozef Cattoor, een zoon van Kathelijne uit haar eerste bed. Vanaf 1730 kwam de Hoornmolen weerom in het bezit van Pieter Cherlet sr., vanaf 1756 van Pieter Cherlet jr. en vervolgens van Bernard Devos, van 1766 tot 1792. In 1793 verwierf de Familie Adam de molen.4 Ze behield de Hoornmolen - alias ‘Molen Adam’ - tot Jan Adam hem liet slopen in 1920.5

Vanaf de octrooiaanvraag uit 1646 hebben we dus zekerheid over het bestaan en de eigenaars van de Hoornmolen. Veel informatie komt uit het archief van de ‘Watergraaf, die het ‘windrecht’ inde. Dat vakjargon uit de molengeschiedenis vereist een woordje uitleg.

Het water- en windrecht

Het windrecht was een ‘regaal’ (of vorstelijk) recht. De ‘Regalia’ (Lat. iura regalia) waren de voorrechten die sinds de Frankische tijd aan de koning (Lat. rex) toekwamen of waar hij aanspraak op maakte. Die ‘koningsrechten’ betroffen het overheidsgezag (benoeming van bestuurders, oproep tot krijgsdienst, rechtspraak, muntrecht, enz.), maar de koning genoot ook economische voorrechten, zoals het tolrecht, visrecht, veerrecht, jachtrecht, ontginningsrecht, het water- en windrecht enz.. ,6

Het water- en windrecht was het privilege om een water- of windmolen te laten draaien - en daarvoor water of wind te gebruiken - en tevens het privilege om een molen te bouwen.7

De eerste molens waren watermolens; in de kuststreek maakte men bij gebrek aan snelstromende beken gebruik van de getijden. Vanaf de 12de eeuw werden de eerste windmolens gebouwd. Aangezien dat zware investeringen waren, werden ze gebouwd door de grote kapitaalkrachtigen - de graaf, de lokale heren, abdijen en later prive-investeerders - mits ze de nodige toelating hadden.8

Oorspronkelijk was het water- en windrecht een koninklijk voorrecht, maar de Franse koning had dat recht in Vlaanderen in leen gegeven aan de graaf, zijn leenman. In de 13de en 14de eeuw lieten de graven dat voorrecht herhaaldelijk noteren. Zo­als gebruikelijk in het leenheerlijk stelsel gaf de graaf van Vlaanderen op zijn beurt een deel van de macht (gronden en ambten) in leen aan getrouwen in ruil voor dienstverlening. Dit leenrecht werd na verloop van tijd erfelijk. Het omvatte ook het recht op water en wind (den Heere competeert de vrye wint)9 Zo was de heer van Heist beloond geworden met het windrecht op bepaalde molens bij Brugge. Toen Brugge uitbreidde, verkocht de heer van Heist de grond, maar behield de inkomsten van het wind­recht op enkele molens op de Brugse sradswallen.10

Molens en hun rechten werden niet enkel aan heren verleend, ook het Rijselse godshuis had in 1243 van gavin Johanna van Costantinopel het windrecht op enkele molens gekregen.11 Margareta van Constantinopel schonk in 1267 haar molen aan de stad Damme.12 Molens konden dus in het bezit zijn van een stad, de graaf, een abdij of een lokale heer.

De meeste molens waren echter eigendom van de lokale heer. Vandaar dat het zeer complexe middeleeuwse gewoonterecht malen beschouwde als een heerlijk recht: de lokale heer bezat de dorpsmolen en kon toelating geven om een nieuwe molen te bouwen en daar water- of windrecht op te heffen.13

Geen molenban in het Brugse Vrije

In het overgrote deel van de Nederlanden kon de heer de inwoners van zijn heerlijkheid bovendien verplichten om hun graan te malen in zijn molen. Dat heette ‘molendwang of molenban’. Ze gold overal, behalve in het Brugse Vrije. Hier genoten de mensen - althans in de middeleeuwen13bis - volgens de keure van 1324 een bijzondere vrijheid: ze mochten zelf kiezen waar ze hun graan lieten malen; prijsconcurrentie was er niet want overal kreeg de molenaar, die de molen pachtte, 1/24ste deel van het meel voor zijn werk. In 1461 werd dat ‘scheploon’ sterk verhoogd tot 1/6de deel, maar de molenaars konden elkaar niet langer beconcurreren want het werd hen verboden het graan aan huis op te halen en het meel aan huis te leveren.14

De watergraaf en het octrooirecht

Vanaf de late middeleeuwen trachtten de hertogen van Bourgondie en later de Spaanse Habsburgers in het graafschap Vlaanderen de feodale rechten terug te schroeven. De ambitie om de macht bij de vorst te centraliseren blijkt duidelijk uit de wetgeving met betrekking tot het malen. Keizer Karel beriep zich in 1547 op het Frankische koningsrecht om in Vlaanderen een octrooirecht uit te vaardigen. Voortaan moest al wie in het graafschap een nieu­we molen wou bouwen bij het centrale gezag een vergunning of octrooi aanvragen. Dat druiste in tegen het middeleeuwse gewoonterecht dat malen als een heerlijk recht beschouwde en aan de lokale heer het recht gaf - tegen betaling - toelating te ge­ven om een nieuwe molen te bouwen en daar water - of windrecht op te heffen. Keizer Karels molenwet bepaalde dat enkel de vorst een octrooi mocht uitschrijven en onttrok daarmee de molenvergunning - en de inkomsten die daar uit voortsproten - aan de lokale heren.15

Een eeuw later, in 1632, kwam er nog een molenwet bij. In de Acte van Haere Hoogheyt, verklaerende dat de Penningen van den ouden Impost ende Maelderye de nature ende effect hebben van S Konings Penningen verklaarde de koning dus dat voortaan enkel de vorst water- en windrecht mocht innen, niet meer de lokale heren. De vorst liet die belasting ontvangen door de watergraaf, een functie die al bestond voor de grafelijke molens, die oorspronkelijk watermolens waren.16 Zijn archief zit in het algemeen Rijksarchief te Brussel.17

Lieve een oliemolen gestaan en vanaf de 17de eeuw tot de 20ste eeuw stond er de zgn. Hoofdmolen. In de tussenliggende 15de en 16de eeuw stond er geen molen. Volgens Pourbus telde Moerkerke in 1571 dus slechts 2 molens: de Noordmolen en die van Scheewege. Ook de Hoornmolen ontbrak.

De vraag rest dan: waarom werd volgens de literatuur de Hoornmolen al in 1499 vermeld? Na enig zoeken vonden we waar de fout zat. Voor zijn overzicht van de molens in de Zwinstreek baseerde Coornaert zich op De Flou, die in zijn Toponimisch Woordenboek deze vermeldingen opgaf: de nieuwe molen opden Hoorne, meulenenwalle beoosten het Hoorneken en nogmaals molen opden Hoorne; telkens gedateerd 1499, met als herkomst: Ommeloper van de Maldegemse polder.20 Bij nader inzien bezitten de Rijksarchieven geen ommeloper uit 1499! Wei zitten er maar liefst 10 registers die een kopie zijn naar de ommeloper die Pieter Heyndricx, gezworen landmeter van het Brugse Vrije, in 1499 had gemaakt.21 Hij had toen heel het afwateringsgebied van de Maldegemse polder opgemeten. Die strekte zich uit over delen van de parochies Middelburg, Heile, Moerkerke en Lapscheure; dus niet over Maldegem zelf.

Volgens onderstaande kopie van een kaart uit 1735 was de Hoornmolen nr 1 van het 14de begin’ van de watering; de herberg de Hooren lag in het 13de begin’ (aangeduid met xiii), aan de overkant van de straat, de huidige Groenstraat.22

De ommeloper was zowat de voorloper van de hui­dige kadastrale registers. Per gebied - een heerlijkheid, parochie of zoals hier een afwateringsgebied - maakten landmeters landboeken op. In de polders werden ze ommelopers genoemd. De landmeter ‘liep’ het gebied af en nam de percelen tussen enkele belangrijke wegen of waterlopen samen en dan ‘begon’ hij met de beschrijving van dat gebied. Het 14de ‘begin’ lag westwaart over den wegh tusschen den noorderen Brugghe wegh ande suutsijde ende den Damwegh aen de Noortsijde van Oosten inde dijck Vullandt Alle omlopers gaven dezelfde beschrijving, maar 2 voegden er aan toe: int beloop staet de nieuwe muelene upden Hoorne?3 Een daarvan is te dateren ca. 1670 toen de molen er nog maar enkele jaren stond. De twee kopieen uit de eerste helft van de 17de eeuw vermelden de molen nog niet. In een heeft iemand in de kantlijn later wel bijgeschreven: ’meulenare’.24 Ommelopers werden immers steeds aangevuld telkens er nieuwe gebouwen, eigenaars, gebruikers, ... kwamen.

Als we alle bronnen samenleggen kunnen we de bouwgeschiedenis volgen: in 1646 vroeg Jan van Vaerewijck een octrooi aan voor een korenwindmolen. In 1650 stond het molenaarshuis er en in 1653 was de molen klaar. In de ommeloper van landme­ter Messiaen heet het Inden houcke vanden wegghe daer wijlent een huus up stont ende nu anno 1650 een huus hierop staende dat meulenhuus es van den meulen up Hoorne,25 maar in de ommeloper van G. Pasman uit 1660 staat: Inden houcke vanden wegghe daer wijlen een huus stont. Daer de meulen anno 1653 staet26 Latere ommelopers vermelden de molen en het molenhuis zonder nog te verwijzen naar 1650 of 1653.26 Enkel de perceelsoppervlakte telde voor de berekening van de polderbelasting.

Uit welke ommeloper De Flou voor zijn Topo­nimisch Woordenboek de vermeldingen de nieuwe molen opden Hoorne, meulenenwalle en molen op­den Hoorne haalde, is niet duidelijk. De kans is klein dat hij begin 20ste eeuw de originele omloper van 1499 consulteerde, want dan zou die inmiddels uit het archief verdwenen zijn. Waarschijnlijk gebruikte hij een van de kopies en vergiste hij zich in de datering. De vermelding de nieuwe molen opden Hoorne komt wellicht uit de ommeloper van ca. 1670.28 Die gaat als geheel weliswaar terug op de omloper van 1499, maar de vermelding nieuwe mo­len zelf slaat op de pas gebouwde Hoornmolen. Conclusie: in 1499 was er geen Hoornmolen en dus is de molen op de Zwinkaart de Noordmolen.

Situering van het 14de ‘begin’: Dit begint westw[aar]t over den wegh tusschen den noorderen Br[ugghe] wegh ande suuts [ijde] ende den Damwegh aen de noorts[ijde] van oosten in[de] dijck Vullandt ende in het beloop staet de nieuwe muelene upden Hoorne. Uit: Rijksarchief Brugge (RAB), TBO 3 Omlopers 'Verzameling Mestdagh' nr. 657 Ommeloper van de watering van de Maldegemse polder. - 1-23e begin - Naar P. Simoen Hendrycx- Kopie ca 1670 - Aanvullingen tot 1680.

Voetnoten

1) met dank aan Gerrit Huybreghts.

2) Idem; Algemeen Rijksarchief te Brussel, Fonds Rekenkamer, rekeningen van de watergravie, Rekenkamers. Delen en banden (registers) I 002, nr. 8212-8222 (11 rekeningen 1671-1701)      

3) Idem "De Pierre Cattoir par achapt/De le vefve et heritiers/Laurend de meyere paravand/Jean vackenwijck un hoeud et/demy de froment par an selon/l’espier de la ville de Bruges,/d’un moulin a vent en la/paroisse de Moerkercke au/quartier nomme den hoom, ici/pour les trois annees de ce/compte/130£ 9 s 6 gr/ vertaling : Van Pieter Cattoor door aankoop/Van de weduwe en erfgenamen/Laurens de Meyere tevoren/Jan van Vaerenwijck een hoet en/Half graan per jaar volgens /De spijker van de stad Brugge/Voor een windmolen in de/Parochie Moerkerke in/Het kwartier den Hoom hier/Voor de 3 jaar van deze/ Rekening/130£ 9 s 6 gr. De rekening gaat over 1698, 1699 en 1700. In 1697 had Pieter Cattoor aan Jacob Verschelde en Anna Dumon verkocht "Een coorenwyntmeulen te Moerkerke, met twee huysekens daarbij horende, het ene bewoond door Lieven Vermeersch, het andere door Comelis Vermeersch komende van het erfgoed van zijn [Pieter Cattoors] vader”. (Geciteerd in Rotsaert met vermelding: RAB, Wettelijke Passeringen, Vrije Oost. Reg. 16424 f° 1 v°)      

4) ROTSAERT J., Molenaars in de schaduw vcm de Poldertorens. Een greep nit de genealogie Cattoor in: Rond de Poldertorens, 1972, p. 14

5) COORNAERT M., Een overzicht van de molens in het Noordvrije in: Liber Amiconim Rene De Keyser, Oostkerke, 1985, p. 73

6) www.wikipedia.be

7) BAUTERS P., Kracht van wind en water. Molens in Vlaanderen, Leuven, Davidsfonds, 1989, p. 120 e.v

8) idem

9) idem

10) zie 4

ll)zie7

12) COORNAERT M., Op zoek naar de oorsprong van de stad Damme in .Rond de poldertorens, 1988 p. 132.

13) zie 7

13bis) Volgens Gerrit Huy­breghts waren er in het Brugse Vrije na de middeleeuwen en meer bepaald in de 18de eeuw "periodes dat de molenaars zich dienden te beperken tot het malen van graan uit hun parochie (een gebod dat soms werd afgeschaft gedurende een bepaalde periode). Voor Oedelem bestaat zelfs een beschrijving uit 1731 die aangeeft uit welk gebied de molenaar van de Oranjemolen graan mocht malen, teneinde geen concurrence te zijn voor de andere molen van Oedelem, de Plaetsemolen (de huidige Huddersmolen).”, met dank!

14) DE KEYSER R., De dorpsmolen van Oostkerke in: Rond de polderto­rens, 1985 p. 154.        

15) zie 7                              

16) idem

17) met dank aan Gerrit Huybreghts

18) we duiden ook de molen van Engelendale in Assebroek aan omdat zij eigenaar waren van de Noordmolen, zie juninummer

19) zie 5        

20) DE FLOU K.,Woordenboek der Toponvmie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesie, het Land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne en een gedeelte van het graafschap Ponthieu, Gent-Brugge, deel 6, 1926.     

21) www.rijksarchief.be

22) RAB, Kaarten & Plans, INV 113, nr 517 Perceelsgewijze kaart, met aanduiding van de eigenaars, van de Generale Dyckagie, opnieuw bedijkt en in 1682 gevormd uit de Maldegemse Polder, een deel van de Bewestereedepolder en de Sint -Pieterspolder, in de parochies Middelburg, Heile, Moerkerke en Lapscheure (1), kopie naar Jean d'Herbe van 1735, gemaakt door L.F. van de Pitte, 1800.  

23) RAB, TBO 3 Omlopers 'Verzameling Mestdagh' nr 656 2e kohier,s 11 -23e be­gin - Naar Messiaens - hermeten door J. Lobberechtst 1674. & RAB, TBO 3 Omlopers 'Verzameling Mestdagh' nr 657 Ommeloper van de watering van de Maldegemse polder. - l-23e begin - Naar P. Simoen Hendrycx- Kopie ca 1670 - Aanvullingen tot 1680.     

24) geen vermelding: RAB, TBO 2 Omlopers collectie Peper nr 147 Ommeloper van de watering van de Maldegemse polder. - naar Pieter f. Simoen Hendricx, 1499 - 1 - 23 begin - aanvullingen tot 1647; met vermelding in kantlijn 'mculcnacrc': RAB, TBO 3 Omlopers 'Verzameling Mestdagh' nr 654 Ommeloper van de watering van de Maldegemse polder. Door Pieter Simoen Hendrycx, 1499 - hermeten le helft van de XVIIe eeuw - l-23e begin - Opeevolgende eigenaars : J. Plante - P. Camay, 1734    

25) RAB, TBO 3 Omlopers 'Verzameling Mestdagh' nr 656 2e kohier,s 1 l-23e begin - Naar Messiaens - hermeten door J. Lobberechtst 1674.     

26) RAB, TBO 169 Verzameling Jonckheere nr 1261 Register van onroerende goederen, van de watering van de Maldegemse polder, lste-23ste begin, kopie opgemaakt, naar de van Pieter Heyndricx, gezworen landmeter van het Brugse Vrije, van 1499, deze van G. Pasman van 1660, 17de eeuw. 1499-1700, 1500-1800   

27) RAB,, INV 322, nr 103, Register van onroerende goederen 'omloper' van de watering van de Maldegemse polder, naar Heindrycx (1499), bijgewerkt door J.L. Heems tot 1750, kopie 18de eeuw & RAB, TBO 3 Omlopers 'Verzameling Mestdagh' nr 659 OMMELOPER VAN DE WATERING VAN DE MALDEGEMSE POL­DER, DOOR F. VAN BEVERSLUYS, P. SIMOEN HENDRYCX - HERMETEN DOOR F. LOBBERECHTE, 1692 2e kohier, ll-23e begin - Aanvullingen tot 1733.     

28) RAB, TBO 3 Omlopers 'Verzameling Mestdagh' nr 657 Ommeloper v.d. watering v. d. Maldegemse polder. - l-23e begin - Naar P. Simoen Hendrycx- Kopie ca 1670 - Aanvullingen tot 1680.

Waarom de molen op de Kaart van de Zwinstreek uit 1501 niet de Hoornmolen maar wel de Noordmolen is

Caroline Terryn

't Zwin Rechteroever
2016
01
016-020
BV
2025-05-12 17:11:12